Groenlose Gids, 5 juni 2024
We waren in Israël, een vriendin en ik. Vrijwilligers op een kibboets. Een tussenjaar avant la lettre. Een jaar naar het buitenland, heette dat toen. Er vloog een Boeing van El Al in de Bijlmer. De Israëli op de kibboets verontschuldigden zich tegen ons -Nederlanders- en of wij mensen kenden die omgekomen waren. (Nee, natuurlijk niet.) We hadden ons vwo-diploma op zak, het verleden was dood en de toekomst nog niet geboren. In deze tussentijd hadden we ons van onze wortels losgerukt. We gingen onszelf leren kennen, los van alles wat ons bekend was.
Het was een vlucht geweest. Ik wilde weg. Weg uit de Achterhoek, weg van mijn tienerjaren, weg van mijn ouders en hun vechtscheiding, weg van de tobbende en onzekere binnenvetter die ik was. Bovendien was ik bang. Bang voor de toekomst, bang om op eigen benen te staan, bang om iets te moeten presteren en bang voor de verwachtingen. Bang voor het leven en bang voor de dood. Het waren mijn monsters maar beneveld door drank en afgeleid door het avontuur konden ze mij dat jaar niets maken.
Met het thuisfront waren we slechts sporadisch verbonden
door luchtpost die er een week over deed. De vriendin kreeg een brief, ze
haalde het dubbelgevouwen papier uit de envelop en de eerste zin die ze las,
stond op het bovenste lijntje net onder de vouw. De zin was gruwelijk en ging over
haar goede vriend. Hij had geleefd, echt geleefd; met zijn hele ziel en
zaligheid. Maar zijn monsters hadden hem vermorzeld. Het was een werkelijkheid
die te onvoorstelbaar was om te kunnen geloven.
Waar ik daarna achter kwam: iedereen had zijn monsters. Kleine
monsters en grote. Er waren jonge mensen van over de hele wereld. De een met
liefdesverdriet, de ander met een afgrijselijk verleden of een kansloze
toekomst. We hadden elkaar veel, alles, te vertellen. We waren vrienden voor
een paar maanden maar ook vreemden wiens reactie we niet hoefden te vrezen. Geen
vrienden- of familiecultuur die ons belemmerde alles op tafel te gooien. We
vroegen naar elkaars monsters, luisterden en praatten alsof ons leven ervan
afhing. Voor een enkeling deed het dat misschien. Het luchtte in ieder geval
op.
Ruim een half jaar later ging ik terug naar Nederland. Alles
was hetzelfde maar toch was alles anders. De toekomst moest nu echt geboren
worden en bang was ik nog steeds. Dat werd alleen maar erger. Mijn monsters
waren nooit weggeweest. En dat ze iedereen te pakken konden krijgen, wist ik
inmiddels wel. Maar ik had ook geleerd hoe ik voor opluchting kon zorgen; vaak
bij mezelf, soms bij anderen. Ik had geleerd te praten, te vragen en te
luisteren. Monsters blijven onvoorspelbaar maar soms kun je ze kleiner maken.
En er was iemand weg. Iemand die tot op de dag van vandaag
nooit is verdwenen.
Wil je praten? 113.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten