We zaten in het restaurant en keken aapjes. Ik, de vrouw en
de vriend. Ik had de belevenissen van het stel achter de glasplaat, aan de
andere kant van de ingang, al een tijd lang moeten
volgen via interpretaties van de vriend en de vrouw. Nu wilde ik een plek aan hun kant van de tafel, zodat ik het stille toneelstuk kon voorzien van mijn
eigen commentaar. Mijn vrouw en ik wisselden van stoel.
De vriend en de vrouw waren het er inmiddels over eens dat
het stel elkaar voor het eerst zag. Na een klein minuutje observeren kon ik
het daarmee eens zijn. Ze waren ongeveer 50. De heer, grijze lokken, sjofel
gekleed - hip-sjofel begreep ik van mijn vrouw - zat achterovergeleund, was
stil en knikte af en toe. De dame - bleek, vlassig haar, anorectisch dun, druk -
raakte hem zoveel mogelijk aan, en voerde, met de regelmatige en gulzige
slokken uit haar zoveelste glas wijn als enige tussenpozen, het woord. Terwijl ze
haar steeds aangeschotener blik steeds verlangender op hem liet rusten, liet ze
opzichtig een nootje achter haar blouse vallen dat ze met geveinsde moeite en
met veel omhaal weer tevoorschijn haalde. Ze leek rechtstreeks weggelopen uit
Erasmus’ Lof der Zotheid.
‘Nog veel leuker is
het de aandacht te richten op oude vrouwtjes die […] zo lijkachtig zijn dat ze
ogenschijnlijk uit de onderwereld zijn teruggekeerd […]. Ze zijn nog steeds
verliefd en […] krols. […] laten hun verschrompelde en slappe borsten zien […]
Ze kunnen aardig drinken […] en smeren zichzelf met honing in.’
Ze waren duidelijk niet van hier en de bediening had ons
inmiddels toevertrouwd dat beiden een westers, waarschijnlijk Rotterdams accent
hadden. Het doel van de ontmoeting was voor alle toeschouwers ook duidelijk. De
vrouw was er klaar voor. De man leek te denken: ach, ik ben er nu toch. Mijn
mannelijke disgenoot beweerde in allerlei plastische beschrijvingen de
gedachten en fantasieën van de twee te kunnen lezen. We lachten.
Het jonge stelletje, oud-leerlingen, dat zat te eten naast
de twee, bevestigde dat. In de rookpauze van mijn vrouw op het binnenpleintje
van het restaurant vertelde het meisje dat ze met haar vriend aan de andere
kant van de tafel appte om het hele gebeuren onopvallend te analyseren. Over de
intentie van beiden was geen misverstand mogelijk. Ook moest de ontmoeting
geheim blijven.
Over de manier waarop de twee elkaar ontmoet hadden bestond meningsverschil.
Modern als wij waren, leek ons Tinder de waarschijnlijkste optie. Het meisje in
de bediening lachte die mogelijkheid weg. Tinder was niet voor oude mensen en
of wij niet hadden gezien dat ze allebei een trouwring om hun vinger hadden.
Mensen van onze leeftijd en in onze levensfase moesten toch begrijpen dat
Second Love veel meer voor de hand lag. Het zou de wens tot geheimhouding in
ieder geval verklaren.
Bij het naar buiten gaan zei de dame, terwijl ze haar hand
op de bil van de heer legde: ‘Man, we zitten hier bijna in Denemarken.’ Ze bedoelde te
zeggen: ‘Heb je gezien hoe die achterlijke bijna-buitenlanders ons in de gaten
zitten te houden? Ik wil weg hier.’ En ze had gelijk. Maar ze moest wel weten
dat ook een bekend stadsgenoot haar uitlachte; Erasmus, Rotterdammer, humanist
ook. 500 jaar geleden, dat dan weer wel.
‘Ik zal even haar stoel droogwrijven’, riep het meisje van
de bediening richting iedereen en niemand. We lachten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten