dinsdag 1 maart 2016

Het mooiste moet nog komen

De singer/songwriter is de vijftig ruim gepasseerd en treedt op voor 16 man in een kroeg hier in mijn stadje. Zijn gage is gelijk aan de opbrengst van de kaartverkoop. Hij rijdt hiervoor twee uur heen en twee uur terug. Zijn ondersteunend muzikant, percussionist, steelt de show. Heel moeilijk is dat niet. De liedjes zijn aardig maar ontberen kippenvelmomenten. Niet één prachtige melodie, niet één echt mooie zin. Twee jaar geleden was hij er ook. Ik had er niets van onthouden. Maar terwijl hij speelde, begreep ik waarom ik eigenlijk niet veel zin had om te gaan.

 ‘Wat is ironie?’, vroeg een leerling mij. Op de automatische piloot antwoordde ik dat ironie een milde vorm van spot is, niet bedoeld om te kwetsen. Verder maakte ik duidelijk dat er bij ironie een addertje onder het gras zit. Aangezien je een zender (grappenmaker) en een ontvanger hebt(aan wie de grap gericht is), kun je er nooit zeker van zijn dat de boodschap overkomt zoals je hem bedoelt. De ander kan je grappig bedoelde opmerking  bijvoorbeeld gemeen vinden en boos worden. ‘Maar als je in havo 4 zit en nog niet weet wat ironie is, zal je dat wel nooit meer leren’, voegde ik er aan toe.

Verontwaardiging.

Na een korte uitleg van de laatste opmerking, kon hij erom lachen. Punt gemaakt.

Het zit me niet lekker. Mijn uitleg klopt maar is niet volledig. Niet alleen mensen kunnen ironie bedrijven, ook situaties kunnen ironisch zijn. Alanis Morisette heeft dat lang geleden al verteld. (Ik en mijn vrouw hadden overigens regen op onze trouwdag. Toch was het een geweldige dag.) De tragiek van ironische situaties is dat ze de voedingsbodem zijn voor religie. Immers als je ironie verkeerd kunt opvatten, kun je het leven gemeen vinden. Aangezien ‘gemeen zijn’ bewustzijn vraagt, is er dus iemand verantwoordelijk. En als een soort Stockholmsyndroom is de stap dan klein om te geloven dat de verantwoordelijke er wel een reden voor zal hebben. Religieus zijn is anger management. Maar wat moet je als reguliere religie niets voor je is, maar de blonde god, een voetbalclub of een antibrooddieet je ook niet kunnen verleiden?

Hij speelde zijn zoveelste niemendalletje, staarde melancholisch de zaal in terwijl zijn apostel, de percussionist, vol overgave trommelde op kistjes, koebellen en zelfgemaakte naamloze apparaten Toen zag ik het licht. Ik begreep plotseling wat hij deed. Hij maakte zijn carrière bewust het mikpunt van spot. Hij had zelf zijn ezelsoren opgedaan. Vrijwillig. Voor ons, voor het zestienkoppige publiek. Hij liet zestien mensen binnensmonds gniffelen en stille spot drijven. Met hem. Met verve speelde hij de mislukkende muzikant zodat het even niet meer erg was dat wij, het publiek, gewoon leraren waren, en boekhouders, dat wij in de zorg zaten of werkloos waren. Het kon altijd erger.

Ieder optreden sluit hij af met ‘Laat me’, een cover. Dat deed hij twee jaar geleden, dat deed hij nu weer. Shaffy vertelt in dit nummer dat hij na zijn dood zijn liedjes zou laten zwerven. Ik rakelde op dat ik hier twee jaar geleden om lachte. Het repertoire van de zanger zou samen met hem sterven en voor altijd begraven worden. Nu wist ik beter. Het ging niet om de liedjes. Nu begreep ik waarom wij hem zijn eigen gang moesten laten gaan.

Zijn nieuwe cd heet ‘Het mooiste moet nog komen’. Dat gaat niet gebeuren. Mooier worden de liedjes niet. Dat weet hij, dat weet ik. Nee, het is een prachtig staaltje zelfspot. Toch zal ik de volgende keer weer komen kijken. En ik zal hem stil bewonderen. Nooit eerder was ik getuige van zoveel altruïsme. Zo moet het publiek bij Golgotha zich gevoeld hebben terwijl het keek naar Jezus aan het kruis. Het verschil met Jezus: van hem moest en zou de mensheid weten dat hij daar hing voor iedereen, dat hij de redder was. Zoveel eigendunk is niet aan de zanger besteed.

1 opmerking: