Groenlose Gids, 8 mei 2024
Het regende. Bij het glazen monument aan de gracht werden
toespraken gehouden en gedichten voorgelezen. Onze kinderen waren mee. Ze
hadden hun mooiste kleren aangetrokken en voelden dat het bijzonder was. Ter
voorbereiding hadden we tv gekeken; een prachtig jeugdprogramma op NPO 3,
binnenkort gesaneerd, over speelgoed dat was achterbleven: een jurkje, een
poppenhuis en een voetbalspel. Ze waren van kinderen die nog lang niet hadden
mogen gaan. Kinderen van ouders die het ook niet hadden overleefd. Hele
families van wie niets over was. Geen herinnering, geen foto’s. Alleen een naam
en een voorwerp. Ze hadden het opgezogen.
En nu stonden we aan de gracht. De trompet blies het signaal Taptoe en het werd stil. Ik dacht eraan hoe de stilte al die jaren ‘Nooit meer!’ had geschreeuwd, maar daar nu heel zacht een vragend ‘alsjeblieft?’ achteraan fluisterde. Het was de grote vraag geweest of er tijdens de herdenking aandacht mocht zijn voor de oorlog die niet ver hiervandaan gevoerd werd en voor de genocide die er gepleegd werd. Als ‘nooit meer’ niet meer over nu mocht gaan, gaat het meer dan ooit over nu.
Zo dwaalden mijn gedachten dus af. Van hen die hun leven
gaven voor onze vrijheid, naar oorlogen die niet genoemd mochten worden. Ook dacht
ik aan de voorzitter van ons parlement, tevens verspreider van racistische
complottheorieën, die op de Dam een krans mocht leggen. Ik dacht aan het
huidige vijanddenken dat zoveel leek op het vijanddenken van negentig jaar
geleden en waardoor we uiteindelijk nu hier stonden.
Met deze gedachte wilde ik deze minuten niet vullen. Ik had
nog één minuut en zocht het dichter bij huis. Ik dacht aan de mensen die hun
eigen strijd voerden. Aan mensen voor wie het leven veel te kort was geweest.
Ik dacht aan vaders en moeders, opa’s en oma’s die afscheid hadden moeten nemen
van wie nog lang geen afscheid genomen had mogen worden. Ik dacht eraan hoe
zij, gevangen door verdriet, zo goed en zo kwaad als het ging, door probeerden
te leven. Ik dacht aan de vriend die geen antwoord had op de vraag hoe hij het
in godsnaam volhield. ‘Mijn hart blijft gewoon kloppen. Dat is alles.’ Ik dacht
aan de stilte na de steun, aan de jaren na de schok. Ik dacht aan hun
individuele en eenzame rouwproces. Ik nam me voor dit podium te gebruiken om iedereen
op te roepen weer even stil te staan bij de levens die niet gewoon doorgingen,
levens waarin een gapend gat was geslagen. Om even te bellen met die vriend of
vriendin om te vragen hoe het gaat.
Het Wilhelmus klonk. Het regende nog steeds. Mijn dochter
had gehuild en mijn zoon vond het helemaal niet leuk. ‘Veel te zielig’, was
zijn oordeel. Er werden duiven losgelaten. ‘Deze duiven symboliseren vrijheid’,
werd gezegd. Ze verdwenen snel uit zicht.
Ja, dacht ik, zo gaat dat met vrijheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten