Deze column verscheen in de Groenlose Gids van 18 januari.
Verontwaardigd keek ik om nadat ik een harde trap op mijn kuit voelde. Of dacht te voelen. Onze eerste wedstrijd in het 7-tegen-7-toernooi was toch al verloren dus ik mocht een minuutje voor tijd invallen. Ik holde wat achter de tegenstander aan en had de bal nog niet geraakt toen ik ter aarde zeeg. Niemand in de buurt. Dat was niet goed.
Het was het einde van de kerstvakantie. Ik had boeken willen
lezen en uitslapen. Ik wilde veel klusjes doen in ons huis dat om nog meer
klusjes vroeg. Ik wilde quality time met vrienden, kinderen en geliefde. Er was
allemaal niks van terecht gekomen. Ik had weinig gedaan maar tot rust was ik
niet gekomen. Het opgejaagde gevoel waarmee ik de vakantie inging was niet
verdwenen. Mijn werk was een lange optelsom geworden van het gevoel achter de
feiten aan te lopen. En nu lag ik dus op de grond. De spanning in mijn lijf kon
een sprintje niet aan. Zweepslag. Acht weken strompelen.
Mijn oom vond het nodig met een ooms-en-neventeam mee te
doen met het jaarlijkse voetbaltoernooitje in mijn geboortestad. Daar waar het
stoplicht op rood staat en dan weer op groen. Ik vond het nodig mezelf aan te
melden als speler. De meeste neven, nichten, ooms en tantes waren verstandiger
dan ik en stonden op de enige plek waar je hoort te staan als je nog nooit of,
zoals ik, al jaren niet meer gevoetbald hebt: langs de lijn om aan te moedigen.
En ze waren dus allemaal getuige van mijn, op het eerste gezicht, theatrale
buiteling. Mijn dochter was er ook. Ze huilde toen ze mij neer zag gaan en
wilde, vertelde ze later, het liefst het veld op rennen.
In de auto op weg naar huis moest ik haar beloven dat ik
nooit meer zou voetballen. Een belofte die ik maar al te graag deed. Ik had
sowieso naar het stemmetje in mijn hoofd moeten luisteren dat mij al veel
eerder vertelde dat het geen goed idee was. Ik had de hoop dat het goed zou
gaan. Ik dacht dat ik, net zoals vroeger, soepel drie mannetjes en de keeper
zou passeren. Maar vooral hoopte ik dat dit toernooitje me de ontspanning zou
geven die ik nodig had voordat ik weer opgeslokt zou worden door de dagelijkse beslommeringen
van mijn werk. Die hoop bleek ijdel. Voor het gemak was ik even vergeten dat
hoop niets anders is dan een met zoete dromen geplaveide weg naar een zekere
teleurstelling.
Nu strompel ik dus door het leven. Zoals ik eigenlijk al
langer deed, alleen wat zichtbaarder. Druk zijn doet pijn dus ben ik het maar
niet. Ik zit met mijn been omhoog, loop zo weinig mogelijk en ik vind het
prima. Het idee dat ik tekortschiet als ik niet snel even naar een collega ren
voor een of andere onzinnige vraag of dat ik harder moet lopen om iedereen
tevreden te houden begint te verdwijnen. Ik realiseer me dat het geen zin heeft
achter feiten aan te hollen. Ze komen wel naar je toe of verdwijnen vanzelf. Een
avondje op de bank is niet langer het gevolg van de apathie die optreedt als je
het constante idee hebt iets te moeten. Nu voelt het als echte ontspanning. Je
moet de tijd niet steeds willen vullen als je hem nooit leegt. Zo levert die spierscheuring
toch nog wat op. Rust. En een column. Maar dat had een enkeling al voorzien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten