Onderstaand stukje is de eerste column die ik schreef voor de Groenlose Gids, het plaatselijke huis-aan-huisblad. De Knunnekes is de de plaatselijke carnavalsvereniging.
Het moest het jaar worden waarin we onze vrijheid terugvonden. Dat werd 2021 niet. Wat het wel werd: het jaar waarin we allen gevangenen waren in een moddergevecht over de vraag wat vrijheid eigenlijk is. We dansten de tango met een Engel, we balkten een Ezel na. Prinsenvlaggen, davidsterren en de galg. En trekkers met de vlag waarop ik ooit wél trots hoop worden. De leugen deelde rake klappen uit en de nuance kreeg acht tellen. In 2021 werd hoop wanhoop en werd wanhoop woede. Omdat blikken niet doden, gunden we elkaar, gevangen in ons oordeel, geen blik waardig.
‘Daarvoor is juist die dubbele standaard’, zei de vrouw
tegen de man die de nieuwe fiets met twee kinderzitjes tegen een paal wilde
zetten zonder de standaard te gebruiken. ‘En de paal is er om je fiets tegenaan
te zetten’, reageerde de man geërgerd. Er was een nieuwe fiets, er moest wat op
zijn plek vallen binnen de gezinscultuur. Ik aanschouwde het microspektakel en
voelde medelijden. De tekening van hun leven had dikke lijnen. Ze kleurden er
krampachtig binnen.
Toen was daar de grote vrouw op stiletto’s zo hoog dat haar
voeten verticaal stonden. Heel soepel liep ze niet. Alsof ze nog niet lang
geleden voor het eerst geoefend had, in haar slaapkamer, in de onbespiede
veiligheid van haar huis. Als ze daar naakt voor de spiegel stond zag ze een
mannenlichaam. Ik had haar eerder gezien maar nog niet vaak. Dus of ze haar
jurk en netkousen pas aantrok als ze deur uitging, wist ik niet. Of ze al lang
hier woonde of nieuw was in Groenlo, of ze te gast was op de camping, of een
weekje bij vrienden op bezoek; ik had geen idee. Net zo min wist ik of ze al
lang uit de kast was gekomen waar ze zorgvuldig haar jurken verborgen hield voor
de buitenwereld, of dat ze voor het eerst als vrouw de openbare ruimte betrad.
Misschien wilde ik het zien, maar ze leek trots. Kijk maar,
leek ze te denken. En dat deed men ook. Ze keek niet terug. Ervaren als ze was
in het ontwijken van het oordeel dat de starende blikken haar toewierpen. Maar
misschien had ik het mis. Misschien was ik de enige die krampachtig buiten de
lijntjes van mijn oordeel wilde komen en waren het juist uitnodigende blikken
van de Grollenaren. Blikken die zeiden: ‘We zien je. Je mag er zijn. Iedereen
is welkom’.
Dat zal het zijn. Het stel met de fiets gaf elkaar een zoen.
De Knunnekes laten vrouwen toe. Er is hoop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten