Deze column verscheen op 26 maart 2025.
Ik keek essays na. Voor de 6 vwo’ers was deze laatste toets voor het eindexamen als het leven zelf. De vraag was nu eens niet wat anderen, docenten, van ze verlangden maar wat ze er zelf van wilden maken. Een aantal leerlingen schreef over de tijd na de eindexamens, over vriendschappen, over grootse plannen of over angsten en verlangens. Sommigen schreven jaloersmakend goed, anderen hartverscheurend eerlijk. Allemaal hadden ze er echt iets van gemaakt. En ik had het voorrecht ze te lezen.
Enkele dagen eerder was ik op een plek die ik goed kende. Waar wij, vrienden en vrienden van vrienden, ooit feestten zoals tieners dat 35 jaar geleden deden. Hier werd gedronken, gedanst, gitaar gespeeld rond het vuur (‘Tis gewoon een sjekkie, weej wel’), hier werden geesten verruimd (toch geen sjekkie), er werd nog meer gedronken, en -naar het schijnt- gevreeën. Op deze plek, een omgebouwde boerderij ergens tussen Zieuwent en Mariënvelde kwam ik graag. Ik en de vriendin die er opgroeide vonden elkaar in onze liefde voor Elvis (zij voor de fitte, ik voor de dikke), voor kunst en literatuur, en voor gesprekken over het leven. Zij zou kunstschilder worden, ik schrijver. We zouden een leven vol passie leiden en deze verrotte wereld wel eventjes veranderen, zoveel was zeker. Dat zij wél kunstenaar werd en ik slechts gelegenheidsschrijver was geen wonder. Ik, angstig van nature, trok me aan haar op, maar stak schril bij haar af.
De vriendin was jarig en ze was op de boerderij omdat die nu gebruikt wordt voor haar schilder- en tekencursussen. Sinds onze tienerjaren verloren we elkaar soms uit het oog, maar nooit uit het hart. We werden ouder, verhuisden, kregen relaties en kinderen, of juist niet. De dromen van ooit werden de beslommeringen van alledag, maar op de boerderij veranderde weinig. Het vuurtje werd een buitenkachel en de sloot bier een bescheiden wijntje. Maar hier kon ik dwars door de jaren heen kijken. Het leven had ons misschien realistischer gemaakt, maar niet wezenlijk veranderd. Hier vielen mijn jongere en oudere ik samen; als een natte hond die na het afschudden van het water gewoon weer dezelfde jonge hond was. De wereld was inmiddels nog verrotter en natuurlijk konden we haar niet volledig ten goede keren. Maar misschien wel voor nulkommanulnulnulzoveel procent. Niet bang en boos maar vrank en vrij. Met nog net genoeg passie om niet cynisch te worden.
De leerlingen staan op het punt
hun boerderij te verlaten. Ik gaf ze allemaal een voldoende voor hun essays.
Wie ben ik om dat niet te doen? Het zijn levensdocumenten waarin ze over 35
jaar, nadat ze het water hebben afgeschud, nog steeds hun jonge hond zullen
herkennen. Tenminste, als het dan nog kan. Slechteriken moeten slecht slapen.
En wij moeten ons best doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten