Deze column verscheen op 9 april.
Mijn zoon zou officieel scout worden. Hij en een dozijn anderen mochten de eed afleggen bij de klimtoren op Jongensstad, het idyllisch gelegen scoutingterrein in het hart van Groenlo. De brand die er enkele jaren geleden woedde, had voor versnelling in de nieuwbouwplannen gezorgd. Nu stond er een prachtig nieuw gebouw; een half ondergrondse, multifunctionele burcht. Wij, ouders van het vijfjarig grut, kregen alvast een rondleiding van een van de vele vrijwilligers die met z’n allen de laatste plankjes zaagden, schroefjes draaiden en klimwandjes maakten voor de officiële opening van aankomend weekend.
Hoewel de nieuwbouw meer dan geslaagd was, waren het de oude,
witte gebouwtjes die eigenlijk het kloppend hart waren van de vereniging.
Althans, voor hen die vroeger zelf verkenner waren geweest. De voor volwassenen
verboden barruimtes met de banken (‘als deze banken konden praten…’) ademden
een tijdloosheid die de ouders wier kinderen nu in hun voetsporen traden, direct
weemoedig maakte. Velen hadden hier een bijzondere jeugd en puberteit beleefd. Voor
mij was dat als kind ondenkbaar. Jongensstad was een plek waar nerds, en kneusjes
met rare bloesjes leerden hoe je een vlot moest bouwen. Lekker belangrijk. Daar
wilde ik zeker niet bij horen. Nu ik dit zag, had ik gewild dat ik op z’n minst
een keer was gaan kijken. Ik wist al hoe geweldig mijn kinderen iedere opkomst
op zaterdag vonden maar in deze gebouwtjes voelde ik hoe hecht de leden waren
en hoe je er vrienden maakte, misschien wel voor het leven.
Na de opening op zaterdag is het zondagmiddag Open Huis. Dan
mag iedereen komen kijken, herinneringen ophalen of misschien een briesje
voelen van hoe het is om scout te zijn. Buiten woeden oorlogen, zijn er
despoten aan de macht, worden mensen tegen elkaar opgezet, zit er betonrot in
de fundamenten van de beschaving, wordt er eindeloos olie gegooid op het
allesvernietigende vuur van het neoliberalisme en bouwen we steeds hogere muren
om ons huis en om onszelf. Maar achter de poorten van Jongensstad moeten de
meisjes en jongens van de Bevers hardop beloven dat ze goed zullen zorgen voor de
natuur, dat ze anderen altijd zullen helpen en dat ze lief zijn voor elkaar.
Mijn zoon staat op. Hij is aan de beurt. Zijn rechterhand
houdt hij omhoog. De duim omklemt de pink ten teken dat de sterken de zwakken
altijd moeten beschermen; zijn linkerhand – het dichtst bij het hart – geeft
hij aan de leidster. Hij straalt van trots; wij stralen nog harder. Hij luistert
en zegt na.
‘En dat beloof ik.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten