vrijdag 12 september 2025

En dat beloof ik

 Deze column verscheen op 9 april.

Mijn zoon zou officieel scout worden. Hij en een dozijn anderen mochten de eed afleggen bij de klimtoren op Jongensstad, het idyllisch gelegen scoutingterrein in het hart van Groenlo. De brand die er enkele jaren geleden woedde, had voor versnelling in de nieuwbouwplannen gezorgd. Nu stond er een prachtig nieuw gebouw; een half ondergrondse, multifunctionele burcht. Wij, ouders van het vijfjarig grut, kregen alvast een rondleiding van een van de vele vrijwilligers die met z’n allen de laatste plankjes zaagden, schroefjes draaiden en klimwandjes maakten voor de officiële opening van aankomend weekend.

Hoewel de nieuwbouw meer dan geslaagd was, waren het de oude, witte gebouwtjes die eigenlijk het kloppend hart waren van de vereniging. Althans, voor hen die vroeger zelf verkenner waren geweest. De voor volwassenen verboden barruimtes met de banken (‘als deze banken konden praten…’) ademden een tijdloosheid die de ouders wier kinderen nu in hun voetsporen traden, direct weemoedig maakte. Velen hadden hier een bijzondere jeugd en puberteit beleefd. Voor mij was dat als kind ondenkbaar. Jongensstad was een plek waar nerds, en kneusjes met rare bloesjes leerden hoe je een vlot moest bouwen. Lekker belangrijk. Daar wilde ik zeker niet bij horen. Nu ik dit zag, had ik gewild dat ik op z’n minst een keer was gaan kijken. Ik wist al hoe geweldig mijn kinderen iedere opkomst op zaterdag vonden maar in deze gebouwtjes voelde ik hoe hecht de leden waren en hoe je er vrienden maakte, misschien wel voor het leven.

Na de opening op zaterdag is het zondagmiddag Open Huis. Dan mag iedereen komen kijken, herinneringen ophalen of misschien een briesje voelen van hoe het is om scout te zijn. Buiten woeden oorlogen, zijn er despoten aan de macht, worden mensen tegen elkaar opgezet, zit er betonrot in de fundamenten van de beschaving, wordt er eindeloos olie gegooid op het allesvernietigende vuur van het neoliberalisme en bouwen we steeds hogere muren om ons huis en om onszelf. Maar achter de poorten van Jongensstad moeten de meisjes en jongens van de Bevers hardop beloven dat ze goed zullen zorgen voor de natuur, dat ze anderen altijd zullen helpen en dat ze lief zijn voor elkaar.

Mijn zoon staat op. Hij is aan de beurt. Zijn rechterhand houdt hij omhoog. De duim omklemt de pink ten teken dat de sterken de zwakken altijd moeten beschermen; zijn linkerhand – het dichtst bij het hart – geeft hij aan de leidster. Hij straalt van trots; wij stralen nog harder. Hij luistert en zegt na.

‘En dat beloof ik.’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten